“Moeten we echt nog eens doen, hè,” zei ze.
Ze keek me aan alsof ze wist dat ik haar niet meer miste. En ik keek terug alsof dat waar was.
Het was al de derde keer in een jaar. Of de vierde. Ik telde het niet meer. Ze sprak het uit met dezelfde vanzelfsprekendheid als iemand die zegt dat het mooi weer gaat worden, terwijl je paraplu nog nadruppelt. Soms zei ze ook dat ze soep zou komen eten en dat ze volk zou meebrengen. Véél volk zelfs. Gezellig, lawaaiig en drama. Ze zei dat zonder verpinken. Of misschien met. Moeilijk te zeggen bij haar.
Er zijn mensen die met hun woorden de wereld vormgeven. En er zijn mensen die met woorden een soort nevel rond zich optrekken, dat je zeker niet zou merken dat ze niets doen.
Ze bedoelde het vast goed. Misschien ook niet. Geen idee eigenlijk. Ik weet alleen dat het boek dat ze nog zou komen halen hier nog altijd ligt. Net als het theepotje van haar dochter. En een sjaal waarvan ik zelfs niet weet of deze van haar was.
"Moeten we echt nog eens doen, hè."
Zeg het nog eens. Zachtjes deze keer.
Dat ik het zeker niet heb gehoord.
Reactie plaatsen
Reacties