Ze zat twee barkrukken verder, met een pint in de hand en haar armen bloot alsof het juli was in plaats van een miezerige vrijdagavond in juni. Haar huid leek haast te bewegen van de inkt. Dieren, teksten, geometrie, sterrenbeelden, bloemen. Alsof iemand op goed geluk met een stempeldoos over haar lijf gegaan was.
"Je mag gerust staren," zei ze zonder op te kijken. "Ze bijten niet."
Ik nam een slok van mijn bier, deed alsof ik niet meteen wist waar ze het over had.
"Die draak op je schouder kijkt nochtans alsof hij mijn zonden telt," zei ik.
Ze grijnsde.
"Smokey. Kreeg ik op m’n twintigste. Staat voor kracht en transformatie."
Even later voegde ze eraan toe: "Of gewoon omdat ik hem mooi vond. Ligt eraan aan wie ik het uitleg."
Ze was van ’95, zei ze. Geboren in het jaar van The Lion King en Kurt Cobain’s exit. Grootgebracht met flippo’s, MySpaceprofielen en zinnen als “die vibes zijn echt toxic”.
Ik vermoedde dat haar eerste tattoo een veer was. Of een kompas. Iets met vogels.
"Een veer, ja," gaf ze toe. "Maar er vlogen wel vogels uit. Dat maakt het anders."
"Ja hoor," zei ik. "Zoals ‘Wonderwall’ anders wordt als je er een mandoline onder zet."
Ze lachte. Gelukkig.
Ik zei haar dat ik geen tattoos had. Dat ik mijn trauma’s liever netjes binnenhield.
"Veiliger," knikte ik. "En makkelijker te updaten."
"Je doet alsof ik gewoon een uithangbord ben voor de tattoo-artiest," zei ze.
"Ben je dat dan niet een beetje?" vroeg ik.
"En jij dan?" kaatste ze terug. "Jij luistert muziek, leest boeken, bezoekt musea... Je laat ook anderen iets voor je maken."
"Klopt," zei ik. "Maar ik noem dat genieten. Jij noemt het jezelf zijn."
Ze zweeg even. Niet verslagen, maar wel een paar centimeter stiller dan daarvoor.
Ze bestelde een nieuwe Tripel. Ik hield het bij plat water. Iemand moest tenslotte helder blijven in deze semiotische soep van symbolen en alcohol.
"Toch gek," zei ze uiteindelijk. "Jij zonder inkt, ik vol ervan. En toch verstaan we mekaar."
"Misschien," antwoordde ik, "omdat jij je laat tekenen en ik liever tussen de regels lees."
Ze knikte langzaam, alsof ik iets gezegd had wat bleef hangen.
Misschien wel het eerste wat die draak op haar schouder niet wou opeten.
Maar ze was nog niet klaar.
Toen ze haar blouse omhoog trok, zette ik me schrap voor een aankomend handgemeen.
Kin omlaag, nekspieren gespannen, focus op de handen. Ooit leerde ik dat in een zelfverdedigingscursus waar je ook koffie kon krijgen. Altijd naar de handen kijken. Niet naar de ogen, niet naar de mond. De handen verraden alles.
Maar ze haalde gewoon haar rug bloot.
Tussen haar schouderbladen, iets hoger dan de BH-sluiting, stond in kleine, sierlijke letters:
“This too shall pass.”
Een klassieker. Half Instagram staat ermee vol. Maar hier, in die schemering van barlicht en vermoeidheid, kreeg het iets eerlijks. Geen dramatiek. Geen groot gebaar. Gewoon een zachte herinnering, met inkt geschreven tegen haar eigen ruggenmerg. Een boodschap aan zichzelf die ze zelden te zien kreeg.
"Was mijn tweede," zei ze. "Toen mijn grootvader stierf. Hij zei dat vaak."
Ik knikte. Geen cynisme dit keer. Alleen de stilte van iemand die zich realiseert dat we allemaal iets op ons dragen. Al is het geen tattoo.
Reactie plaatsen
Reacties